Het weer heeft een grote invloed op het lawinegevaar en ontstaan van lawines. Zo neemt de kans op lawines toe bij een harde wind of veel sneeuwval. Ook het weer in de herfst speelt een belangrijke rol voor het lawinegevaar in de eerste weken tot maanden van de winter. Waarom herfstsneeuw lawinegevaar veroorzaakt leggen we je uit in dit artikel.
Vaak valt er in de herfst wel een keer een flink pak sneeuw in de Alpen. En juist deze vroege herfstsneeuw speelt een belangrijke rol voor het lawinegevaar in de eerste weken van de winter.
Veel van die sneeuw smelt in de lagergelegen gebieden en zuidelijke hellingen weg gedurende de herfst. De zon heeft dan namelijk nog genoeg kracht om de sneeuw te laten smelten. In het hooggebergte, en dan met name op beschutte hellingen in de schaduw, blijft de sneeuw vaak wel (deels) liggen.
Geregeld zien we na zo’n sneeuwrijke fase in de herfst een periode met een rustiger weerbeeld. Tijdens zo’n rustige periode ondergaat de sneeuw die er nog ligt een transformatie. De relatief stevige laag verandert in de loop van de tijd in losse kristallen.
Combinatie van verse en oude sneeuw zorgt voor onstabiliteit in sneeuwdek
Als zo’n sneeuwlaag is veranderd in losse kristallen is er nog niets aan de hand. De problemen ontstaan pas als er een verse laag sneeuw op deze zwakke laag met losse sneeuwkristallen valt. De sneeuw die is gevallen vormt een steviger geheel dan de losse kristallen die we aan de bodem vinden. Deze verschillen in stevigheid zorgen voor een onstabiel sneeuwdek.
Daarnaast is de ‘oude sneeuw’ aan de bodem vaak iets warmer dan de verse sneeuw die in de vroege winter valt. Hierdoor ontstaan er temperatuurverschillen in het sneeuwdek: relatief warme sneeuw onderin met koudere sneeuw daarbovenop. Als gevolg verplaatst vocht zich vanuit de warmere laag richting de onderkant van de koudere laag. In dit geval verdwijnt er dan dus vocht uit de al zwakke laag aan de bodem naar de verse sneeuw daarboven. De laag aan de bodem wordt dus nog wat zwakker.
Als het sneeuwdek dan belast wordt (door bijvoorbeeld een skiër, wandelaar of vallende steen) dan kan de drukgolf de zwakke laag bij de bodem bereiken. Het gevolg: er ontstaat een breuk in de stevigere en versere sneeuw. Als de helling stijl genoeg is gaat deze sneeuw glijden en is een lawine een feit.
In sneeuwarme winters kan lawinegevaar veroorzaakt door herfstsneeuw weken tot maanden aanhouden
Vooral in sneeuwarme winters kan dit probleem weken tot maanden duren. Het is geen uitzondering dat in lawineberichten van een “bodennahe Schwachschicht” gesproken wordt tot en met januari of februari. Toch kan het ook korter duren. Voorwaarde is dan dat de winter sneeuwrijk is. De impact van een skiër kan tot meer dan een meter diep door een sneeuwdek gaan (en dus een zwakke laag laten breken). Als er dus voldoende sneeuw ligt dan kan deze onderste laag door deze belasting niet meer breken. Wel zijn er dan waarschijnlijk andere factoren die voor een risico op lawines zorgen.
Doordat dit probleem afhankelijk is van het verloop van het weer in de herfst en vroege winter kunnen er in de bergen grote regionale verschillen ontstaan. Het laat dan ook goed zien waarom het belangrijk is om de weer- en sneeuwsituatie over een langere periode te kennen om het lawinegevaar in te schatten. De lawinediensten beginnen dan ook vaak in oktober en november al met de situatie in kaart te brengen.