Het is 71 jaar geleden dat ons land te maken kreeg met de grootste natuurramp uit de vorige eeuw. Een zeer zware noordwesterstorm veroorzaakte grootschalige overstromingen in het zuidwesten en kostte op land aan 1.836 mensen het leven. Hoe kon dit gebeuren?
De watersnoodramp van 1 februari 1953 overrompelde heel veel mensen in ons land, in buurlanden en op zee. Het zuidwesten van Nederland werd het zwaarst getroffen en 1.836 mensen lieten het leven. Niet alleen in Zeeland, Zuid-Holland en West-Brabant vielen veel slachtoffers, maar ook Texel werd flink getroffen. In het Verenigd Koninkrijk kwamen 307 mensen om het leven en op zee vielen 224 slachtoffers, doordat verschillende schepen vergaan waren in de zware storm. België telde 28 dodelijke slachtoffers.
Januari 1953 was over het algemeen een rustige wintermaand. Daarbij was het eerst winters met bijna dag en nacht vorst. In de tweede helft van de maand werd het zachter met overdag temperaturen rond 5 graden en ’s nachts nog lichte vorst. In de laatste dagen van de maand was het zeer zacht met lokaal temperaturen in de dubbele cijfers. Dit zachte weer werd veroorzaakt door een stevige westenwind die zachte oceaanlucht aanvoerde. Niets wees op 29 januari nog op het ontstaan van een stevige storm.
Storm ontstond bij Schotland en trok de Noordzee op
Op vrijdag 30 januari ontstond, op het grensvlak van koude en milde lucht, een lagedrukgebieden noorden van Schotland. De depressie werd snel krachtiger en ontwikkelde een stevig windveld met storm. Schotland kreeg te maken met een zware storm uit het noorden en op het meeste noordelijke punt van Schotland werd één van de zwaarste orkanen uit de geschiedenis gemeten. Miljoenen bomen sneuvelden. Op vrijdagavond had het KNMI de storm al in de gaten en dat was voor die tijd heel vroeg.
Zaterdag 31 januari trok de storm de Noordzee op en won daarbij verder in kracht. De ernst en het gevaar van de storm werden steeds duidelijker, waarop het KNMI zaterdagavond alarm sloeg. Maar de waarschuwingen kwamen niet of nauwelijks aan bij de bedreigde mensen. De radiozenders gingen zoals gewoonlijk om middernacht uit de lucht en daarmee werd het KNMI ‘een roepende in de woestijn’. Regels over hoogwaterwaarschuwingen (niet te vroeg waarschuwen en vaste terminologie) zaten de meteorologen ook dwars. Meer daarover is te lezen bij het KNMI. Overigens werd al tientallen jaren voor de ramp gewaarschuwd door waterstaatkundig ingenieur Johan van Veen dat de dijken niet hoog en sterk genoeg waren. Daar is, mede door de Tweede Wereldoorlog, niets mee gedaan.
Op de Noordzee werden orkaanwinden gemeten, 12 Bft en in de avond kwam langs de Nederlandse kust een zeer zware noordwesterstorm te staan, windkracht 11. De zwaarste windstoten werden gemeten in het noorden van het land met in Leeuwarden en Den Helder een windstoot van 144 km/uur. In de nacht naar 1 februari trok het zwaarste stormveld langzaam weg naar Denemarken, maar het hoogste water moest toen nog komen en rustig werd het allerminst. In het zuidwesten van ons land stormde het 20 uur lang aan één stuk!
De storm van 1953 is één van de zwaarste uit de geschiedenis, maar er zijn sinds 1910 nog tien zwaardere stormen geweest. Toch zegt de stormkracht niet alles over de impact en zeker niet over de stormvloed. De windrichting, de duur van de opstuwing van het water en het astronomische getij zijn bepalend.
Hoe kan het dat de massale overstromingen plaatsvonden in het zuidwesten?
Met de meeste wind in het noorden zou je verwachten dat de waterproblemen daar ook het grootst waren. Dit was, met uitzondering van Texel, niet het geval. De koers van de stormdepressie speelt hierin een belangrijke rol. Al op 30 januari begon de noorderstorm bij Schotland veel Noordzeewater op te stuwen richting de Nederlandse kust. De wind bleef ook 31 januari uit het noorden tot noordwesten waaien. Deze opstuwing hield aan tot en met 1 februari. Daarna stak een koude noorden- tot noordoostenwind op. Dit maakte de dagen na de ramp extra zwaar.
Door de windrichting en de vorm van de Noordzee werd het meeste water opgestuwd richting de kust van Zuid-Holland en Zeeland. Het water kan niet of nauwelijks via Het Kanaal wegstromen naar de Atlantische Oceaan, doordat deze doorgang te smal is. Het Noordzeewater werd dus opgestuwd tot in de trechter van de Noordzee. Hierdoor werden recordhoge waterstanden bereikt en daar waren de dijken niet op berekend.
Bekijk ook deze mooie video van onze collega’s van Weerplaza, waarin de opstuwing op de Noordzee ook goed wordt uitgelegd.
De dijken braken massaal
Op zeker 90 plaatsen in het zuidwesten van ons land begaven de dijken het in de nacht van 31 januari naar 1 februari. Grote delen van Zeeland en Zuid-Holland overstroomden. Een ramp voltrok zich, waarbij hele huizen wegspoelden. Veel mensen werden overvallen door de overstromingen en zaten als ratten in de val in of op hun huizen. Doordat de opstuwing op zondag 1 februari aanhield kwam het water zondagmiddag bij een tweede vloed, achter de gebroken dijken, nog hoger dan het in de nacht had gestaan. Hierdoor verdronken alsnog veel mensen die de eerste vloedgolf hadden overleefd en bivakkeerden op de daken van hun huizen. Ook door onderkoeling vielen begin februari slachtoffers.
In het Zuid-Hollandse dorp Oude-Tonge, op Goeree-Overflakkee vielen de meeste slachtoffers: 305 doden. In totaal vielen in het zuidwesten 1814 doden en 22 elders in het land. Ook verdronken tienduizenden dieren en ontstond grote schade aan woningen, gebouwen en infrastructuur. 4500 huizen en gebouwen werden verwoest en 200.000 hectare grond kwam onder water te staan.
Het water had nog hoger kunnen komen
Eb en vloed worden beïnvloed door de maanfasen. Bij volle maan en bij nieuwe maan treedt springtij op. De aantrekkingskracht van de maan (en de zon) is op deze momenten het grootst, doordat zon, aarde en maan dan op één lijn staan. Dit zorgt voor veel verplaatsing van het water van zeeën en oceanen. Bij nieuwe maan is het springtij iets hoger dan bij volle maan, omdat de zon en de maan dan aan dezelfde kant van de aarde staan en de aantrekkingskracht op het water in één richting wordt uitgeoefend. Springtij valt overigens niet op de dag van volle maan of nieuwe maan, maar twee dagen erna. Ook de eerste twee dagen na volle en nieuwe maan is de aantrekkingskracht nog groot en neemt de laagte van eb en de hoogte van vloed nog verder toe.
Hoe zat dit tijdens de watersnoodramp? Op 30 januari was het volle maan en daardoor werd op 1 februari om 15 uur springtij verwacht. De hoogste opstuwing van het water viel al in de nacht en dus niet samen met het piekmoment van springtij. Als dit was samengevallen waren de waterstanden nog hoger geweest. Dat het om een springtij na volle maan ging en niet na nieuwe maan heeft waarschijnlijk ook nog iets gescheeld.
Een belangrijker element is de afstand van de maan tot de aarde. Deze varieert bij zijn baan om de aarde van grofweg 357.000 km tot 406.000 km. De combinatie van een volle maan en een stand dicht bij de aarde noemen we een supermaan. Zo’n supermaan had de waterstanden nog ongeveer een halve meter verder kunnen verhogen. Bij een supermaan (maar ook bij een dichtbijstand tijdens nieuwe maan) staat de maan dichter bij de aarde dan gemiddeld en daardoor is de aantrekkingskracht op het water nog groter. In dit geval was er sprake van een relatief grote afstand van de maan tot de aarde dan normaal. Bij zo’n ‘micromaan’ is de aantrekkingskracht op het water minder groot.
Tot slot waren ook de rivierstanden lager dan gemiddeld tijdens de watersnoodramp van 1953. Bij volle rivieren waren de problemen landinwaarts nog groter geweest.
De boven genoemde gunstige omstandigheden doen niets af aan de absurd hoge waterstanden die werden gemeten, maar benadrukken juist de kracht en ernst van de stormvloed. Met eb werden helemaal geen sterk verlaagde waterstanden (die bij springtij horen) gemeten, maar werden al waterstanden gemeten die hoger waren dan een normale vloed. Na de vloed van zaterdag 31 januari om 15:00 uur zakte het water simpelweg niet terug en daar kwam de vloed en een verder aanwakkerde storm en opstuwing bovenop. In Vlissingen werd zondagochtend om 3:24 uur een waterstand van 4,55 meter boven NAP gemeten. Op zulke hoge waterstanden waren de dijken destijds niet berekend.
Kan een watersnoodramp zoals in 1953 nog een keer gebeuren?
Het samenvallen van springtij en een zware noordwesterstorm is sinds 1953 nog veel vaker voorgekomen, maar zo zwaar als in 1953 zijn de stormvloeden niet meer geweest. In de toekomst kan dit ongetwijfeld wel weer een keer gebeuren. Dergelijke stormen komen statistisch gezien eens in 100 tot 1000 jaar voor. Een groot verschil is dat we bij een herhaling beter beschermd zijn door hogere dijken, de deltawerken en de vooruitgang in de meteorologie, hydrologie en communicatiemiddelen. Waarschuwen voor een dergelijke storm zal eerder kunnen en de waarschuwingen zullen vrijwel iedereen gemakkelijk bereiken.
In 2013 kregen we door een noordwesterstorm op 5 en 6 december te maken met zeer hoog water. In Vlissingen werd toen een waterstand van 3,99 meter boven NAP bereikt. Dat is slechts een halve meter minder dan in 1953 en de hoogste stand sindsdien. Toch leverde het hoge water geen gevaar op dankzij het sluiten van de deltawerken.
Het is wel belangrijk dat de dijken en deltawerken ook in de toekomst goed worden onderhouden en klimaatbestendig worden gemaakt. Door de opwarming van het klimaat stijgt de zeewaterspiegel en valt er meer regen. Een ongunstige combinatie van een hoge stormvloed en volle rivieren, een zogenaamde 'perfect storm', kan gevaarlijke situaties opleveren.
Bronnen: Rijkswaterstaat, KNMI, NTR, Wikipedia